Cijfer-fetisjisme
Economen zijn gek op cijfers en dan met name op wat zij ‘kengetallen’ noemen. Zowel de bedrijfs- als algemeen economen maken in overvloed gebruik van dit soort verhoudingsgetallen die groei en/of status quo tot uitdrukking brengen. Vandaar dat de curricula van deze vakken vol zitten met de kennis rondom deze cijfers. Docenten moeten tegelijkertijd de betrekkelijkheid van deze getallen onder de aandacht brengen.
Het keuzevak ‘cooking the books’ was één van de meest populaire keuzevakken aan de (bedrijfs)economische faculteit. Aan de hand van praktijksituaties werd duidelijk gemaakt hoe ondernemingen hun boeken zo konden inrichten dat de uitkomst leidde tot hetgeen wenselijk was.
Neem de beursgang van Vendex. De oude Anton Dreesmann was de mening toegedaan dat alle vestigingen van V&D in panden gevestigd zouden moeten zijn die tot de activa van de onderneming behoorden. Tevens waardeerde hij deze panden tegen de historisch uitgaafprijs.
Zodoende steeg vanzelfsprekend de rentabiliteit van het eigen vermogen schrikbarend. Zelfs zo stevig dat, toen zijn opvolger Hessels een beursgang voorbereidde, deze REV leidde tot een onwenselijk hoge introductiekoers. Beleggers waren niet van plan meer voor een aandeel te betalen vanwege deze onrealistische boekwaarde. Derhalve werd overgegaan tot herwaardering van het vastgoed: het eigen vermogen steeg, de REV daalde, met een acceptabele emissiekoers tot gevolg.
Big Mac-index
Ook beleggers zijn gek op getallen die iets tot uitdrukking brengen. Zij varen vaak blind op de winst per aandeel, het dividend per aandeel en/of de cash flow. En op één van de belangrijkste, de zogenaamde koers/winst-verhouding. Niet voor niets staat op de beurspagina naast de koers van een fonds doorgaans WPA/KW en DIV.
Maar er zijn meer van dit soort getallen. Neem bijvoorbeeld de zogenaamde Big Mac-index. Redacteur Pam Woodall van de The Economist ontdekte dat een Big Mac bijna over de gehele wereld verkocht wordt en bijna overal identiek is, alleen in India wijkt de samenstelling af omdat er geen rundvlees gebruikt mag worden.
Dit biedt een perfecte grondslag voor het berekenen van de zogenaamde koopkrachtpariteit: wat krijg je voor je geld, wat krijg je voor je valuta. Aangezien de voorwaarde ‘ceteris paribus’ geldt (overige gelijke, een in de economie handige vooronderstelling) kan zo worden bekeken of de wisselkoers van een munt te hoog of te laag is.
Zo kostte een Big Mac ooit in vier Amerikaanse steden gemiddeld US$ 3,06 en in de Eurolanden gemiddeld € 2,91. Voor $ 3,06 kon men hetzelfde kopen als voor € 2,91 – de ‘werkelijke’ waarde van een euro zou dus 3,06/2,91 = 1,05 dollar zijn.
Dat betekende dat de wisselkoers van dat moment (US$ 1,23 voor een euro) 17 procent te hoog was. De allerduurste Big Mac kreeg je overigens in Zwitserland, voor $ 8,17.
OESO
Een instelling die regelmatig cijfers produceert waarmee vergelijkingen tussen economieën gemaakt kunnen worden is de OESO. Over 2024 kwam deze organisatie onlangs met opvallende cijfers over de VS en Europa.
In 2024 groeide de economie in de eurozone met 0,8 procent, terwijl die in de VS met 2,7 procent steeg. De beurzen in de VS stegen met 24 procent (SP 500) terwijl in Europa een magere 5,4 procent behaald werd (Stoxx 600). Het bbp van de VS groeide sedert 2019 met 9,4 procent, terwijl in Europa sprake was van 3,9 procent groei.
De voornaamste oorzaak van dit verschil? Demografie. Er is binnen de eurozone sprake van een stagnerende beroepsbevolking die groei en koersontwikkeling belemmert. Gecorrigeerd met de zogenaamde koopkrachtpariteit (zoals daarnet berekend en uitgelegd) werd een Amerikaan in de periode 2019 tot 2023 5,9 procent rijker, een Europeaan 3,6 procent.
De staatsschuld is nog zo’n getal dat een schril contrast vormt. In de VS bedraagt deze 99 procent! In Europa is de schuld ook hoog, maar lager met 87,4 procent.
Ook andere dingen vallen op. Zo werken Europeanen veel minder dan Amerikanen, 1570 tegen 1810 uur per jaar. En Amerikanen sparen of beleggen minder. Bij Amerikanen is dit slechts 4,4 procent van het inkomen, terwijl dit percentage in Europa op 15,7 ligt.
De productiviteitsgroei (meer doen met dezelfde middelen) is in de VS 2 procent, in Europa ligt deze stil. En in de VS geven ze 17 procent van het bbp uit aan gezondheidszorg terwijl dit in Europa op 10 procent ligt. Ondertussen is de kwaliteit en toegankelijkheid van de zorg in de VS slecht.
Terwijl ik al deze cijfers doorworstel en verwerk, moet ik willekeurig denken aan een boek dat ik al tijdens mijn studie heb gelezen. De hardheid van al deze statistische data werd daarin aan de schandpaal genageld. Een leesbaar werk en noodzakelijk voor economen en beleggers: Lies, Damned Lies and Statistics.
Willem Landman is gedragseconoom met als specialisatie beleggingsadvies en financieel gedrag, auteur/publicist en wetenschappelijk onderzoeker.