Ruimte voor kwaliteit
Aan dit hoofdstuk in Groter denken, kleiner doen (2018) moest ik afgelopen maand denken bij de politieke soap rond de kinderopvangtoeslag. Vele ten onrechte van fraude verdachte ouders als slachtoffer van ‘willekeurige’ ambtenaren van de Belastingdienst, die compleet de weg kwijt waren; die hen als klanten behandelden in plaats van als burgers, met plichten maar óók met rechten.
In dat hoofdstuk analyseert Herman Tjeenk Willink, voormalig vicevoorzitter van de Raad van State, de positie van uitvoerenden in de publieke sector in relatie tot de politiek, de beleidsbepalers. Van politieagent tot verpleegkundige, van schuldhulpverlener tot leraar. Het zijn uitvoerenden met een aantal gemeenschappelijke kenmerken: ze zijn afhankelijk van beleid en geld waarover door anderen wordt beslist, gebonden aan normen van hun beroep (professionaliteit), en dienstbaar aan verschillende individuele anderen (patiënten, klanten, leerlingen).
Naast bezuinigingen als gevolg van de economische crisis (2008) hebben “verzelfstandiging, marktwerking en efficiency-denken ertoe geleid dat de professionele ruimte die uitvoerenden nodig hebben voor een eigen beoordeling (‘maatwerk’) steeds meer is ingeperkt”. Los hiervan blijven ministers politiek verantwoordelijk voor de (publieke) dienstverlening. “In de uitvoering moet zowel rekening worden gehouden met bedrijfsmatige maatstaven, zoals aanbod en vraag, producten en
kostentoedeling, als met politieke maatstaven, zoals continuïteit en betaalbaarheid, zorgvuldigheid en onpartijdigheid.” Gevolg is een groeiende behoefte aan toezicht, controle en regels. “De individuele uitvoerders (…) worden in een keurslijf van normen, protocollen en modellen gedwongen.”
“Zorg of onderwijs is meer dan het leveren van ‘stukwerk’, verrichtingen of lessen. Het omvat ook luisteren, meedenken over wat nodig is voor de kwaliteit van leven, bemoedigen (…), motiveren, stimuleren, de nieuwsgierigheid prikkelen (…).” Aan het eind pleit Tjeenk Willink bij politici “om te kiezen vóór de uitvoerders die ruimte vragen om hun vak volgens de daaraan te stellen professionele eisen uit te oefenen”, om een onderzoek (per sector) naar de totale kosten van regels en toezicht, en om een maximum te stellen aan “de tijd die uitvoerders aan hun eigenlijke taak mogen onttrekken voor administratie en andere aanvullende verplichtingen.” Ondanks deze oproep en soortgelijke eerdere aanbevelingen (commissie-Dijsselbloem) kun je niet of nauwelijks van politieke daadkracht op dit terrein spreken.
Professionele ruimte, minder werkdruk en waardering, dat hoort – wat mij betreft – de inzet te zijn. En bij die waardering draait het niet alleen om meer geld in het loonzakje, na een jarenlange nullijn. Het gaat om erkenning van het belang én vertrouwen in het werk van de ‘Florence Nightingales en Theo Thijsses’ van deze wereld. Voldoende professionele ruimte is ook van belang bij de discussie over curriculum.nu. Behalve voor burgerschap, digitale en financiële geletterdheid – naast taal en rekenen – moeten zowel scholen als individuele docenten meer ruimte krijgen voor het leggen van eigen accenten. Ruimte krijgen kan uiteraard alleen in combinatie met verantwoordelijkheid nemen en verantwoording daarover afleggen.
Het is afwachten of politiek, schoolbesturen en schoolleiders meer ruimte aan docenten geven.
Ruimte voor kwaliteit. Dat hoort ook bij professionaliteit.