Dismal science
De school zette zijn beste beentje voor. We werden ontvangen met koffie en thee, een plattegrond en een dagprogramma. Musicerende leerlingen en veel andere beginnende pubers met hun ouders vulden de welkomstruimte. De sfeer was uitnodigend; behulpzame leerlingen waren zichtbaar trots op hun school. Ontspannen docenten keuvelden vrolijk met elkaar, en met iedereen die een weg zocht. Voor ons kon de open dag van de plaatselijke middelbare school niet meer stuk.
De inleidende woorden van de rector werden geflankeerd door ervaringen van geselecteerde leerlingen. Voor de slimmeriken waren er studiereizen naar exotische oorden, er werd gedanst door andere leerlingen, iedereen kon meedoen met de fotoclub, en het toneelstuk in de bovenbouw was ook dit jaar weer een daverend succes. Grafieken toonden aan dat desondanks de examenresultaten immer uitmuntend waren en dat de inspectie keer op keer meer dan tevreden was. De school was top en alle leerlingen waren er meer dan gelukkig. “Het zal u dan ook niet verbazen dat onze leerlingen van heinde en verre komen.”
Voor de inhoudelijke verdieping volgde een rondgang langs de klaslokalen. Enthousiaste docenten vertelden uitgebreid over hun vak, hun aanpak, de visie van de school, en het ondersteunend lesmateriaal. Het mocht er allemaal wezen. De prachtigste platen sierden de wanden van het klaslokaal, de verdieping binnen de elektronische leeromgeving hield maar niet op, de docent leek ruim boven de stof te staan, en de lesmethode zelf was niet alleen rijk geïllustreerd, het stond bol van aansprekende illustraties die de kern van het vak eenvoudig etaleerden. Verschillende concepten werden ingenieus met elkaar verbonden, vanuit een microkosmos werd moeiteloos geschakeld naar grotere verbanden, en alles werd ingeleid met wetenschappelijk verantwoorde voorbeelden. De didactiek van de lesmethode leek keurig op te bouwen naar de eindtermen van het vak, stapsgewijs over de leerjaren heen werden lange leerlijnen uitgesponnen, waarbij er voldoende professionele ruimte over bleef voor de docent. Het moet een feest zijn om iedere dag zo met je vak bezig te mogen zijn.
Toen we het biologielokaal verlieten stopten we goedgemutst bij te volgende halte. De stemming
sloeg al snel om. Met sobere zwart-wit bladen werd er verhaald over een diepe economische crisis, over beleid van centrale banken dat niet aansloeg, over problemen van gevangenen waardoor belangrijke goederen niet werden voortgebracht, over mensen die werkloos thuis zitten, over aanhoudende inkomensongelijkheid, over onzekerheden die mensen parten kunnen spelen, over pensioenen die in de toekomst niet betaald kunnen worden, over recessies in het algemeen, over bezuinigingen en Europese begrotingsregels, over betwiste verbanden tussen inflatie en werkeloosheid, over falende markten, over verboden afspraken, en over nog veel meer abstracte rampspoed. Of het nu lag aan de zwaarmoedigheid van zijn onderwerpkeuze, aan het deprimerende lesmateriaal, of aan het weinig spectaculaire klaslokaal, de voorlichtende docent wist het toekomstige cohort niet te overtuigen van zijn vak. Ook het door ouders met instemming begroette adagium “economie is belangrijk” miste zijn uitwerking. De docent speelde een verloren wedstrijd.
Dochterlief was enigszins verbouwereerd. Zoveel naargeestigheid strookte niet met haar beeld van het vak van haar vader. Thuisgekomen probeerde ik het zwaarmoedige beeld wat vrolijker te kleuren. ‘Weet jij hoeveel mensen er in een afgelegen Amerikaans dorp moeten wonen voordat een tandarts zich er vestigt?’ Onderzoekend keek ze me aan. ‘Honderd misschien?’ ‘Nee, dat zijn er te weinig. Er moeten wel genoeg gaatjes zijn om als tandarts te kunnen overleven.’ Ze overwoog het antwoord. ‘Hoeveel zijn het er dan?’ ‘Tja, hoeveel? Ik weet het. Ik weet het precies.’ ‘Papa, hoeveel zijn het er dan?!’ Nog even liet ik haar in spanning. ‘Om precies te zijn: er moeten 710 mensen in het dorp wonen.’ Ze keek me onderzoekend aan. ‘Hoe weet je dat nou?’ Ik veinsde verontwaardiging. ‘Daar heb ik nu juist voor geleerd! En hoeveel mensen zouden er in het dorp moeten wonen zodat twee tandartsen zich er kunnen vestigen?’ ‘Dat is makkelijk: 1420.’ ‘Fout. Veel meer. Om precies te zijn: 2540.’ Onbegrijpend keek ze me aan. ‘Maar dat klopt toch
niet? Want 2540 is veel meer dan twee keer 710!’ Glimlachend keek ik haar aan. ‘Toch zijn het er
2540. Denk daar maar eens over na.’ Ondertussen dacht ik terug aan de voorlichtende docent. Makkelijker had hij het niet kunnen maken, wel leuker.